Verlangen naar Hem (2005)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 121 niet laden
* Het voorbije kerkelijk jaar eindigde met evangelieteksten van Matteûs over de waakzaamheid in het vooruitzicht van Jezus' wederkomst. Vandaag begint het nieuwe kerkelijk jaar met een tekst van Marcus, die we heel het jaar door nu gaan beluisteren, opnieuw over het wakker zijn voor de komst van Christus. Zo is de ring gesloten.
* Elk kerkelijk jaar is doorlopend een zaak van uitzien, verwachten, hopen en verlangen. Het is nooit af. De advent is daarin wel de uitgelezen tijd van het verlangen. Daarvan getuigen de liederen van deze vier weken die aan Kerstmis voorafgaan: "Naar U gaat mijn verlangen, Heer." (ZJ 113, een bewerking van ps. 24/25)

1. Zo zit het leven van de mens vol verlangens. Het ligt in zijn natuur geschreven steeds weer naar iets anders uit te zien, iets dat in zijn ogen beter en aangenamer zal zijn: futiele pleziertjes, een nieuw succes, een volgend verlof, een andere liefde. Hij kan met zichzelf of met wat hij nu heeft geen genoegen nemen. Aan de verlangens die de mens koestert, leert hij zichzelf kennen. Ze verraden wie hij is. Hij kan deze verlangens inwilligen of verdringen. Maar eens doven alle verlangens uit voor een uiteindelijk en laatste verlangen, waarvoor men vaak geen naam heeft. Diep op de bodem van het hart van de mens sluimert - vaak onbewust - het onweerstaanbaar verlangen naar oneindigheid, naar God. Het is wat de Heilige Theresia van Lisieux schreef : "Ik voel in mijn hart eindeloze verlangens (des désirs infinis)." Zij was daarin onstuitbaar.

Het zoeken van Gods aanschijn was een groot thema in het Oude Testament. Deze verzuchting naar God zingen we nog uit in psalmen zoals: "Zoals een hinde verlangt naar waterstromen, zo verlangt mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, de God die leeft..." (ps. 42) of: "O God, mijn God zijt Gij, naar U blijf ik zoeken..." (ps 63), of ook nog: "Meer dan wachters uitzien naar de morgen, verbeidt mijn ziel de Heer..." (ps. 130). Het was de hartklacht van de H. Augustinus: "Onrustig is mijn hart tot het zijn rust vindt in U, mijn God..." - Uit deze mateloze nood aan God wordt het gebed geboren. Om een beeld te gebruiken van Kardinaal Danneels, het is als een bron, die we eventjes kunnen stoppen met een steen - en de koppigste steen is de leugen over wie ik zelf ben, de leugen van mijn absolute autonomie tegenover God - tot wanneer dat bronwater zijn weg wel anders zoekt en vindt.

2. In tegenstelling met het boeddhisme, dat alle verlangens wil doven om tot de wezenloze stilte te komen die voorbereidt op het nirwana, zeggen wij christenen dat dit verlangen uiteindelijk de oervraag is naar God, een God die leeft. Onze God heeft een gelaat en gaf ons zijn naam. Dat betekent dat Hij persoonlijk is en in relatie kan treden. Meer nog, God zelf verwekt en prikkelt dit verlangen. Hij is het uitgangspunt. Hij is ons voor. Juist omdat Hij er al is, hebben wij lont geroken, en zoeken we Hem. - God zelf is het wezen dat bestaat door ononderbroken uit te treden uit zichzelf op zoek naar verbondenheid. Hij is onuitputtelijke Liefde die zichzelf eindeloos verspilt. Dat is de zin van de schepping, de zin van ons bestaan. God zoekt ons op, zoals een arme nomade op tocht is om de mens als arme nomade te ontmoeten. Ook wij moeten onszelf verlaten op tocht naar Hem. Door onszelf aan Hem te verliezen, worden we juist onszelf. Wij zijn gemaakt naar zijn beeld. Dat beleven wij in dit verlangen naar Hem. Verlangen is groeien en nieuw worden. Juist daarom wilde God mens worden. De menswording is het logische gevolg van Wie Hij in zijn diepste wezen is.

Daarom is de adventshouding deze van de ontvankelijkheid, receptiviteit, de openheid naar Hem. Dat is het geheim van het ware gebed: openstaan voor een werkelijkheid die we zelf niet maken, maar ontvangen. Zoals bloemen die hun kelk draaien naar het licht. Wij denken dikwijls dat bidden erin bestaat onze ideeën aan God aan te bevelen: ‘God, verhoor ons'. Het is andersom: wij moeten God beluisteren, en God verhoren (A. Frossard). Hem binnenlaten. Bidden is ingaan op Gods initiatief. Het is de houding van een moeder die haar kindje 'ontvangt', haar kindje verwacht, zich ervoor klaar maakt en ernaar verlangt. Zo was Maria. Indien de Kerk haar de "Onbevlekte Ontvangenis" heeft genoemd - feest dat we straks gaan vieren in het volle van de advent - , was dit om uit te drukken dat zij van meet af en zonder enige afwijking naar God gekeerd was en naar God belangloos en mateloos heeft verlangd. Zij liet God God zijn in haar leven. Dan gebeuren grote dingen, als wij dat kunnen. Daarom blijft Maria, die het Woord op unieke wijze mocht ontvangen, dragen en schenken, de uitgelezen adventsfiguur voor iedereen van ons. De advent is de bijzondere tijd van Maria.