De balans van zijn leven (Joh. 17)

 

De dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren nodigen ons uit om naar het cenakel te gaan en er samen met Maria, met de apostelen en de vrienden van Jezus te bidden voor de komst van de heilige Geest.

We moeten daarvoor geen vliegtuig of schip nemen. Het mag trouwens nog niet in deze coronapandemie, want grenzen blijven gesloten. Vanaf het eerste christelijk Paasfeest en Pinkserfeest weten we dat muren de verrezen Jezus en zijn Geest niet verhinderen om bij ons te komen.

In het cenakel

Jezus is bij ons wanneer wij zijn woord in ons laten binnendringen. Elk jaar kiest de liturgie op de zevende paaszondag voor het hogepriesterlijk gebed van Jezus om ons aan te sporen en te bemoedigen. Het is immers een gebed, waarin Jezus bidt voor zijn leerlingen en voor allen die op hun woord in Jezus geloven (Joh 17,20). In het leesjaar A, B en C lezen we op de zevende paaszondag delen uit dit hogepriesterlijk gebed.

Jezus bad dit in het cenakel en besloot daarmee een lange afscheidsrede. Het is een sereen gebed, dat nochtans op een heel moeilijk moment uitgesproken werd. Jezus staat kort vóór zijn aanhouding en zijn veroordeling, die zo goed als zeker zal leiden naar het kruis We kunnen speculeren over zijn gemoedstoestand. Dit doet de schrijfster Amélie Nothomb in haar boek Soif, waarin zij de gevoelens oproept die Jezus heeft na zijn veroordeling, wachtend op de uitvoering van het vonnis.

De drie synoptici vermelden heel duidelijk dat Jezus een zware doodsangst heeft doorstaan. Johannes laat daarvan iets vermoeden wanneer Jezus bij zijn intocht in Jeruzalem een groep Grieken ontmoet. Daar verklaart hij al dat het uur gekomen is, waarop de mensenzoon verheerlijkt wordt. « Nu is mijin ziel ontroerd. Wat moet ik zeggen ? Vader, red mij uit dit uur ? Maar daarom juist ben ik tot aan dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw Naam » (Joh. 12, 27-28). Jezus ziet uit naar het beslissend uur, waarvan hij verwacht dat hij door zijn Vader zal verheerlijkt worden. Dit is al een verre aanloop naar dit hogepriesterlijk verheven gebed .

Hogepriesterlijk gebed

“De christelijke traditie noemt dit gebed met recht het "hogepriesterlijke" gebed van Jezus. Het is het gebed van onze hogepriester, het is onafscheidelijk verbonden met zijn offer, met zijn ‘doortocht’ (Pasen) naar de Vader, waar Hij geheel en al ‘toegewijd’ is aan de Vader” (KKK 2747).

In dit afscheidsgebed horen we een echo van het Onze Vader. Jezus bidt voor het heiligen van Gods naam en voor de erkenning van Gods aanwezigheid. Gods naam bekend maken is God zelf bekend maken. In het Onzevader en in het hogepriesterlijk gebed vraagt Jezus om bevrijd te zijn van het kwade.

Er klinkt nog een andere echo, deze van dank en lofprijzing van Jezus om wat de Vader geopenbaard heeft aan kleinen: « Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren » (Mt 11, 25-27). Het is een jubelgebed over de eenheid tussen Jezus en zijn Vader.

Het is een gebed van Jezus, die door Johannes de Doper als het lam Gods aangeduid werd en die als lam naar de slachtbank wordt geleid.

Bijbelverklaarders verwijzen naar het feest van Yom Kippur, de grote verzoeningsdag waarop een dier wordt geofferd en een ander de woestijn ingestuurd.

Paus Benedictus heeft een catechese gewijd aan dit hogepriesterlijk gebed en heeft het ook verklaard in zijn Jezusboek. « Dit gebed van Jezus kan in heel zijn rijkdom maar begrepen worden als wij het situeren in het kader van het joodse feest van de uitboeting, Yom Kippur. Op die dag, verricht de hogepriester de uitboeting eerst voor zichzelf, daarna voor de priesterlijke klasse en tenslotte voor de gemeenschap van het hele volk. Het doel is, na de overtredingen van het voorbije jaar, het volk van Israël het besef terug te geven van zijn verzoening met God, het besef het uitverkoren volk te zijn, “een heilig volk” te midden van de andere volken. Het gebed van Jezus, dat voorkomt in het 17e hoofdstuk van het Evangelie volgens de heilige Johannes, herneemt de structuur van dit feest. Jezus richt zich die nacht tot Zijn Vader op het ogenblik dat Hij zichzelf ten offer geeft. Hij, priester en slachtoffer, bidt voor zichzelf, voor Zijn apostelen en voor iedereen die in Hem zal geloven - de Kerk van alle tijden » (Catechese van paus Benedictus Woensdag 25 jan. 2012)Vgl. Joh. 17, 20

.

Verheerlijking

In dit gebed richt Jezus zich tot de Vader en neemt zijn toehoorders mee. Want de Vader van Jezus is ook de Vader van zijn leerlingen en ook onze Vader. In het evangelie van Johannes is de gang naar Calvarie geen teleurgang, maar een weg naar zijn verheerlijking. De weg naar Calvarie is de weg naar het grote Uur, het uur van de verheerlijking. « Bij Johannes is het Passieverhaal een intronisatie, en de dood aan het kruis een verheffing. Jezus sticht in zijn sterven het nieuwe leven van de Kerk. In het afgeven van zijn laatste adem ‘vervult’ hij letterlijk alles, en ‘levert hij de Geest over’. Uit zijn doorboorde zijde ziet de getuige bloed en water stromen: het dode lichaam zelf spreekt van nieuw leven, opwellend als uit een bron. Omgekeerd, op Paaszondag treedt de Verrezene naar voren met de littekens van de Gekruisigde en Thomas kan de Verrezene slechts ontmoeten als hij bereid is zijn handen te leggen in de wonden van de Doorboorde – en, dus zich te vereenzelvigen met diens kruisdood.

Voor Johannes is het paasgebeuren één: in de kruisdood schouwt de evangelist de verheerlijking. Zo laat hij Jezus in zijn Pascha bidden: ‘Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke’ (Joh. 17,1-2). De Zoon verheerlijkt de Vader in zijn liefde tot de dood toe; de Vader verheerlijkt de Zoon in eenzelfde liefde, die de Zoon in en over de dood opneemt en verheerlijkt. Eén liefdesact voltrekt zich op het kruis, één verheerlijkingsproces van de Vader en de Zoon en van de Zoon in de Vader. De Geest die Jezus op het kruis uit handen geeft, is liefde en verheerlijking. Door zo ‘tot het uiterste toe lief te hebben’ wordt de Vader in de Zoon verheerlijkt en verheerlijkt de Vader meteen de Zoon. De Geest is binnen dit proces het subjet van die liefde en van die verheerlijking. De leerling, die het schouwt, en de gemeenschap die hem omringt, delen in de Geest, en hebben gemeenschap met Vader en Zoon (1 Joh. 1,1-3)” (Benoît Standaert, De Jezusruimte, p. 189-190)

Balans en testament

In zijn hogepriesterlijk gebed bidt Jezus dat deze verneerlijking mag gebeuren. Het gebed in het cenakel voert ons naar het begin van het evangelie van Johannes.  Het Woord is tot ons gekomen. Het komt van bij de Vader. Het keert naar de Vader terug. In dit gebed legt Jezus aan de Vader en aan zijn leerlingen het bilan voor van zijn leven. Hij maakt een balans op. Hij is de Vader dankbaar omdat hij Gods naam heeft mogen bekend maken en zo eeuwig leven heeft mogen schenken.

Jezus leven is geen mislukking, want hij heeft met zijn boodschap de harten van mensen geraaktt en hen kunnen brengen wat onschatbaar is: het eeuwig leven. Wie in God zijn ankerpunt heeft, wie zich door hem bemind weet, die heeft eewig leven. Bij Jezus is dit eeuwig leven niet iets voor na de dood, maar het is nu al in het bereik.   Nu al mogen we delen in dit eeuwig leven. « Wie in mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan mij, zal in eeuwigheid niet sterven » (Joh. 11,25-26).

Welk is de balans van ons leven ? Wat hebben we gedaan om God te verheerlijken, hem te beminnen en hem bij anderen dichterbij te brengen ? Wat doe ik om Jezus bekend te maken en om mensen met zijn liefde te beminnen ?.

De balans opmaken van een leven, het is niet gemakkelijk. Er is licht en er is duister, er is lukken en falen, Hopelijk houden we stand wanneer  keuzen moeten worden gemaakt.

In mei is het einde herdacht van de tweede wereldoorlog, 75 jaar geleden. Op 9 april 1945 is Dietrich Bonhoeffer terechtgesteld. Hij was uit de VS teruggekeerd omdat hij in zijn land wou zijn in de moeilijke tijden. Bonhoeffer raakte ervan overtuigd dat hij straks in Duitsland niet meer het recht had om het evangelie te gaan verkondigen, als hij niet nu, op een van de meest duistere momenten in de geschiedenis van zijn land, bij zijn lijdende broeders en zusters zou zijn. “Dietrich Bonhoeffer wist dat hij als christen niet het recht had een vroom lied te zingen als hij niet daar en toen in nazi-Duitsland opkwam voor zijn Joodse medeburgers. Gruwend van geweld kwam hij tot de slotsom dat pacifist blijven hem schuldiger maakte dan wanneer hij Hitler met geweld zou proberen te stoppen. We kunnen wel steeds slachtoffers blijven verzorgen en verbinden, maar, zo geloofde Bonhoeffer, er komt een moment dat we een stok tussen de spaken van de voortrazende moordmachine moeten steken zodat we die stoppen » (Gert-Jan Segers).

In het gevang schreef hij dit gedicht : 

Wie ben ik?

Ze zeggen me vaak:

je treedt uit je cel

rustig blij en zeker

als een burchtheer uit zijn slot.

 

Wie ben ik?

Ze zeggen me vaak:

je spreekt met de bewakers

vrij rechtuit en vriendelijk

als was je hun heer

 

Wie ben ik?

Ze zeggen me ook:

je draagt je zwarte dagen

evenwichtig en waardig

als iemand die gewend is te overwinnen.

 

Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?

Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:

onrustig vol heimwee

ziek als een gekooide vogel

snakkend naar lucht als werd ik gewurgd

hongerend naar kleuren naar bloemen en vogels

dorstend naar een woord naar een mens dichtbij

trillend van woede om willekeur om de geringste krenking

opgejaagd wachtend op iets groots

machteloos bang om vrienden in den vreemde

moe en te leeg om te bidden te danken te werken

murw en bereid om van alles afscheid te nemen?

 

Wie ben ik? De een of de ander?

Ben ik nu de een en morgen de ander?

Ben ik beiden tegelijk?

Huichel ik voor de mensen

en ben ik in mijzelf een verachtelijk huilende zwakkeling?

Lijkt wat nog in mij is op een verslagen leger

wanordelijk vluchtend na de verloren slag?

 

Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen.

Wie ik ook ben Gij kent mij

ik ben van U mijn God.

 

In het hogespriesterlijk gebed van Jezus is zoveel sereniteit omdat hij zich één weet met zijn Vader. Tot dit vertrouwen roept hij ons op.

In het hogepriesterlijk gebed drukt Jezus zijn zorg uit voor zijn leerlingen, zij die na zijn heengaan voor nieuwe uitdagingen zullen staan. Hij verzekert hen en ons dat hij voor ons bidt. Jezus is met ons begaan. Hij vraagt dat zijn leerlingen en hun volgelingen mogen bewaard blijven in Gods liefde en dat zij onder elkaar de eenheid bewaren en bevorderen en zo delen in de eenheid van de Vader en de Zoon. Het hogepriesterlijk gebed van Jezus tot zijn Vader eindigt met de bede : « Mogen allen één zijn, Vader, zoals Gij in Mij zijt en Ik in U ben ; mogen zij ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove in Mij » (ZJ 373).